Met ruwe olieprijzen van zo’n 50 dollar per vat valt er voor automobilisten
minder te klagen over dure benzine dan negen maanden geleden, toen
energieprijzen fors hoger lagen.
Dat olieprijzen ook de komende jaren laag zullen blijven, is echter allerminst
zeker. De wijd verbreide prikkel voor olie- en gasproducenten om minder te
investeren in de speurtocht naar nieuwe olievelden kan makkelijk een nieuwe
prijspiek uitlokken.
Minder vraag, mindere productie
Op korte termijn tast de recessie de mondiale vraag naar olie en gas aan. Het
energiebureau van westerse olieconsumerende landen IEA stelde zijn
verwachting voor de mondiale vraag
naar olie afgelopen week neerwaarts bij tot 83,4 miljoen vaten per dag
in 2009. Voor het eerst in decennia is daarmee sprake van een serieuze
vraagdaling.
Olielandenclub Opec, goed voor ruim eenderde van de wereldproductie, reageerde
afgelopen najaar op de verslechterende economische omstandigheden, met de belofte
de Opec-productie met 4,2 miljoen vaten per dag terug te schroeven.
Sinds januari dit jaar is de
olieprijs weliswaar weer opgelopen tot zo’n 50 dollar per vat, maar die
stijging is niet spectaculair.
Waarom dan toch rekening houden met een hernieuwde prijsexplosie van olie?
Oude velden raken sneller leeg
Een belangrijk argument kwam afgelopen november van energieagentschap IEA.
Uit eigen onderzoek naar een reeks oude, producerende olievelden bleek dat
de huidige bronnen relatief snel opdrogen. De IEA
schat dat het productieverval van bestaande velden toeneemt van 6,7 procent
in 2007 tot 8,6 procent in 2030.
Per saldo betekent dit dat binnen 22 jaar op dagbasis zo'n 45 miljoen vaten
'oude' olie moeten worden vervangen door productie uit nieuwe velden - ofwel
meer dan de helft van de huidige dagproductie.
Anders gezegd: ook als China en andere opkomende economieën de komende jaren
traag groeien en de mondiale energievraag nauwelijks stijgt, moet er fors
geïnvesteerd worden in de opsporing en winning van olie en gas. In het
basisscenaro van de IEA gaat het om zo'n 350 miljard dollar per jaar in de
periode tot 2030.
Dat die investeringen op korte termijn in gang worden gezet, is echter
allerminst vanzelfsprekend. Reden is dat de economische crisis oliebedrijven
in west en oost ertoe verleidt het rustig aan te doen met nieuwe
investeringen.
Minder boringen kleine olievelden
De eerste tekenen van minder booractiviteit zijn inmiddels zichtbaar.
Adviesbureau Deloitte concludeerde dinsdag op basis van eigen onderzoek
dat het aantal proefboringen in het Britse deel van de Noordzee in de
eerste drie maanden van dit jaar met 78 procent is gedaald.
Hierbij gaat het vooral om kleinere olie- en gasbedrijfjes die de hand op de
knip houden. Zij hebben zich de afgelopen jaren gestort op oudere velden in
de Noordzee en Noord-Amerika. Deze winningsgebieden zijn structureel op hun
retour en leveren steeds kleinere vondsten op. Grote concerns als Shell, BP
en ExxonMobil laten miniveldjes liever links liggen en concentreren zich op
grote, technische gecompliceerde projecten waar nog veel uit te halen valt.
Voor kleine oliebedrijfjes is het financiële risico van mislukte proefboringen
echter aanzienlijk, zeker in een klimaat van lagere olieprijzen. Enige
stimulans van de overheid is daarom onontbeerlijk. In Nederland kwam
Minister Van der Hoeven van Economische Zaken afgelopen december in actie,
door de investeringscondities
voor nieuwe aardgasboringen in het Nederlandse deel van de Noordzee te
versoepelen.
Teerzandolie niet rendabel
Daarmee ben je er echter niet. De bulk van investeringen in olie- en
gaswinning komt van een klein aantal grote, westerse bedrijven: Shell,
ExxonMobil, BP, Chevron en Total waren volgens energiebureau IEA tussen 2002
en 2007 goed voor bijna 30 procent van de mondiale investeringen in
opsporing en ontwikkeling van nieuwe olie- en gasvelden.
Probleem voor de zogenoemde westerse 'majors' is dat ze maar mondjesmaat
toegang krijgen tot makkelijk winbare olie in het Midden-Oosten en landen
als Venezuela. Gevolg is dat grote westerse oliebedrijven veel energie
steken in complexe projecten met hogere kostprijzen. Zoals de oliewinning
uit Canadese teerzanden en diepzeeboringen voor de kust van Brazilië.
Shell, bijvoorbeeld, is volop actief in de winning
van teerzandolie. Die is bij een ruwe olieprijs van zo'n 43 dollar per
vat op kasbasis naar
schatting rendabel. Tel je afschrijvingen op investeringen mee, dan
heeft Shell echter een olieprijs nodig die eerder richting zeventig dollar
per vat gaat voor zijn teerzandprojecten.
Geen wonder dat het concern al in oktober 2008 aangaf de uitbreiding van het
Canadese oliezandproject uit
te stellen. Shell wil eerst kijken of de prijzen van van bouwmaterialen
en dergelijke dalen, zodat het nieuwe fabrieken en machines goedkoper kan
aanschaffen.
Officieel hebben bedrijven als Shell en BP nog geen indicatie gegeven dat de
totale investeringsbudgetten dit jaar omlaag gaan, maar de groei is er
voorlopig uit.
Medicijnen voor het volk
Blijven over: de staatsoliebedrijven in landen als Saudi-Arabië, Iran en
Venezuela. Die zitten op goedkope olie, hebben miljarden in kas en kunnen
als ze willen grif geld stoppen in het productieklaar maken van nieuwe
velden.
Een strict private investeringslogica gaat hier echter niet op.
Staatsoliebedrijven zijn doorgaans goed voor een pakweg de helft tot soms
wel negentig procent van de overheidsinkomsten van grondstofrijke landen.
Nemen de staatsinkomsten door een daling van de olieprijs fors af, dan staan
regeringen in landen als Venezuela en Saudi-Arabië voor de keus: investeren
in de toekomstige olie- en gasproductie, of zorgen dat sociale en medische
voorzieningen niet lijden onder de crisis. Vanuit politiek oogpunt is de
beslissing dan meestal snel genomen.
China gaat door
Enige speler die momenteel het verschil kan maken is China. Dit land wil zijn
economische perspectieven op lange termijn zeker stellen en daarvoor is het
cruciaal dat het mondiale aanbod van energie blijft groeien.
Omdat China zelf relatief weinig olie en gas heeft, is het al jaren druk bezig
deals te sluiten met landen waar olie en gas makkelijk winbaar zijn. Al valt
dat niet altijd even goed in het westen, bijvoorbeeld bij recente oliedeals
met Soedan.
China heeft politiek minder moeite om toegang te krijgen tot zogenoemde easy
oil en maakt daar volop gebruik van. Zo sloten de Chinezen afgelopen
januari nog een groot oliecontract met Iran ter waarde van 1,7 miljard
dollar.
Shell probeert de achterdeur
Of de Chinese inspanningen voldoende zullen zijn om over enkele jaren een
nieuwe aanbodcrisis te voorkomen, moet blijken. Westerse energiebedrijven
houden in elk geval scherp in de gaten hoe China zijn internationale
olieposities versterkt.
Niet geheel toevallig verklaarde Shell-topman Jeroen van der Veer afgelopen
dinsdag tijdens een verblijf in Peking te hebben gesproken over samenwerking
met Chinese staatsoliebedrijven. Idee is om eventueel samen te bieden op olievelden
in Irak. Shell kiest hierbij voor de pragmatische weg: beter via de
achterdeur binnen dan niet.
Dit artikel is oorspronkelijk verschenen op z24.nl